Als gevolg van de klimaatverandering, verschuiven ook de klimaatzones. Concreet betekent dit bijvoorbeeld dat onze gematigde klimaatzone steeds geschikter wordt voor planten en dieren die normaal enkel zuidelijker voorkomen. Dit is ook het geval voor “vectoren”. Vectoren zijn overbrengers van ziektekiemen zoals bacteriën of virussen. Een opvallend voorbeeld hiervan is de tijgermug (in tropische gebieden de vector voor o.a. dengue, gele koorts en zika), die enkele jaren geleden zijn veelbesproken intrede maakte in ons land.

Naast dergelijke tropische vectoren, zijn ook vectoren die typisch zijn voor onze contreien onderhevig aan de effecten van klimaatverandering. De meest voorkomende vector in West-Europa is geen mug, maar de schapenteek, Ixodes ricinus. De schapenteek kan onder andere de ziekte van Lyme overbrengen, een ziekte die jaarlijks om en bij de 10.000 mensen treft in België (Sciensano). Lyme kan in een vroeg stadium leiden tot griepachtige symptomen, maar het meest frequente en opvallende symptoom is erythrema migrans: de karakteristieke rode kring met bleek centrum (zichtbaar op de plaats van de beet in 60-80% van de gevallen van Lyme). In een later stadium kunnen zich ook huidaandoeningen, artritis of neuronale klachten ontwikkelen. Meer informatie over de ziekte van Lyme en hoe je deze kan herkennen en/of vermijden vindt je op de websites van Tekenbeten.be en Tekennet.
Het is dus best interessant om te weten of ook de schapenteek een effect van klimaatverandering ondervindt, of zal ondervinden in de toekomst. Bij het beantwoorden van deze vraag is het belangrijk in het achterhoofd te houden dat teken complexe beestjes zijn. De schapenteek doorloopt na het uitkomen van de eieren drie levensstadia, die zich vrij kunnen voortbewegen: de larve, de nimf en de volwassen teek. Elk van de levensstadia moet, om zich tot het volgende stadium te kunnen ontwikkelen, een “bloedmaaltijd” nemen van een gastheer. Elk levensstadium heeft hierbij een favoriet type gastheer: larven en nimfen voeden zich voornamelijk op kleine gastheren zoals muizen, zangvogels, egels,… De volwassen teek voedt zich meestal, zelfs bijna uitsluitend, op een grotere gastheer, veelal een hoefdier zoals een ree. Hierdoor is de aanwezigheid van reeën een belangrijke vereiste voor het overleven van tekenpopulaties.

Om een gastheer te vinden waarop ze kan voeden gaat een teek “queesten”: ze kruipt omhoog op lage planten (vb. een lange grasspriet, een struik, …), en wacht vervolgens tot een geschikte gastheer contact maakt. Het lijkt misschien niet veel, maar voor de teek is dit een bijzonder uitdagende, en risicovolle onderneming. Tijdens deze fase zijn teken immers erg gevoelig aan het microklimaat waaraan ze worden blootgesteld. Als het niet vochtig genoeg is, drogen de teken uit: de kans wordt groter dat ze sterven voordat een gastheer contact met hen maakt. Bovendien mag het niet te koud zijn. Zoals veel andere koudbloedige dieren zijn teken immers niet-actief bij koude. Net daarom zijn er jaarlijks twee periodes van hogere tekenactiviteit, de “tekenseizoenen”: één in het voorjaar (begin mei – juli) en één in het najaar (eind augustus -oktober), wanneer het niet te koud en toch nog heerlijk vochtig is. Typisch worden er in de voorjaarspiek hogere dichtheden aan actieve teken waargenomen dan in de najaarspiek.

Net zoals tropische vectoren worden ook teken nu steeds noordelijker waargenomen. Dit is deels te wijten aan een direct effect van de temperatuurstijging: in gebieden waar voorheen te weinig warme periodes waren, die teken nodig hebben om actief te zijn, hebben ze nu voldoende kans om een gastheer te vinden. Daarnaast overleven de koudegevoelige larven ook steeds vaker de mildere winters. Zo rapporteerde een recente publicatie een permanente populatie schapenteken op het Noorse eiland Dønna (66.2204 °N, 12.59 °E). Naast de uitbreiding van teken naar het noorden treed er ook een uitbreiding naar steeds hoger gelegen gebieden op, onder invloed van dezelfde opwarming.
Temperatuur speelt niet alleen op deze directe manier een rol bij de uitbreiding van het verspreidingsgebied van de teek. Er speelt ook een indirect effect: de planten die het ideale habitat van de teken vormen, en ook de favoriete gastheren van de teken, zijn mee verhuisd. Hierdoor gaan nieuwe streken steeds meer op het favoriete tekenhabitat lijken. Een interessant voorbeeld is het opschuiven van de boomgrens in de hoogte: de bomen maken het microklimaat minder droog en bufferen extreme temperaturen, waardoor teken minder snel uitdrogen of doodvriezen.

En de teek verspreidt zich niet alleen ruimer: ze werd de afgelopen decennia ook talrijker in gebieden waar ze reeds voorkwam. Door kortere periodes van vrieskou wordt de actieve periode van de teken verlengd. Hierdoor zal een groter deel van de teken een gastheer vinden, waardoor ze meer kans maken op nakomelingen: steeds meer teken dus. Ook herstellende populaties zoogdieren in Europa spelen een rol: de toename van het aantal grote zoogdieren, zoals hoefdieren, is niet enkel het gevolg van minder strenge winters, maar ook van het duurzamere beheer dat de afgelopen decennia gevoerd wordt in de Europese bossen en parken. Zo nam het aantal reeën in onze contreien sterk toe sinds de tweede helft van de 20e eeuw, wat betekent dat volwassen teken gemakkelijker een geschikte gastheer vinden om op voort te planten en te voeden.
Betekent dat dan dat er elk jaar opnieuw meer teken voorkomen in Vlaanderen? Zo eenvoudig is het nu ook weer niet: er zijn immers nog heel wat andere factoren die een rol spelen. De gastheerdensiteit is er daar één van. Wanneer er, bijvoorbeeld, erg veel voedsel aanwezig is voor knaagdieren, zullen ze in aantal toenemen, waardoor meer tekenlarven een gastheer vinden. Dit leidt op zijn beurt tot meer nimfen in het daaropvolgende jaar. Een omgekeerd effect kan zich voordoen wanneer de dichtheid van gastheren plots daalt door omstandigheden. Het effect van klimaatsverandering laat zich dus vooral op lange termijn voelen. Op korte termijn worden (grote) schommelingen vooral gedreven door veranderingen in de gastheergemeenschap. En zo komen we toch weer terug bij een vergelijking met de klimaatverandering. Ook hier gaat de langetermijn-stijging gepaard met schommelingen: er spelen immers nog heel wat andere factoren een rol bij de temperatuur op aarde. En ook hier zien we dus een significante stijgende trend, waarrond de individuele jaren zich heen slingeren.
Het is ook belangrijk om in het achterhoofd te houden dat de gewaarwording, lees “de veranderingen in het aantal tekenbeten”, niet enkel een gevolg is van een toename of afname van het aantal teken. Als voorbeeld hiervan kunnen we het jaarlijks rapport van Sciensano nemen, dat ze sinds 2015 maken in het kader van TekenNet. In het laatste rapport wordt gesteld dat het hoge aantal tekenbeten in 2020, ten opzichte van 2019, wel eens te maken kan hebben met de wandellust die een groot deel van de Belgen overvalt in tijden van lockdown… Deze hypothese kan moeilijk hardgemaakt worden, maar is een aannemelijke verklaring voor de observatie.

Voor de schapenteek zelf is de toekomst trouwens nog complexer. Steeds langere periodes van lokale droogte zouden immers eerder nadelig kunnen zijn voor de soort. Een toename van extreme weersomstandigheden zou veel sterfte kunnen veroorzaken. Het is dus niet zeker dat teken op lange termijn echt zullen profiteren van de klimaatverandering, wat nog maar eens het belang aantoont van goed inzicht in de gevolgen van de klimaatverandering op zowel het macro- als microklimaat. Het is immers van belang voor een brede waaier aan disciplines en onderwerpen… ook voor de ecologie van de schapenteek.