Gepeuzel aan het eten in de kast en enkele kleine keutels wat verderop. Het is duidelijk dat er een muis in huis zit. Dat het ongewenste gasten zijn bij ons thuis is niet nieuw, maar de schade die ze in zo’n geval aanrichten is meestal goed te overzien en relatief makkelijk op te lossen. Heel anders is het met de schade die muizen kunnen aanrichten in de landbouw, zeker in landen waar er minder middelen voorhanden zijn om ze te bestrijden. In Azië bijvoorbeeld, zorgen knaagdieren voor een substantieel verlies van de potentiële rijstopbrengst. Zoveel, dat je er 200 miljoen mensen een jaar lang mee kunt voeden. In Afrika zien we hetzelfde. In Tanzania zorgen knaagdieren voor een jaarlijks verlies aan maïsopbrengst om en bij de 15%, genoeg voedsel voor 2 miljoen mensen, een heel jaar lang.
Er is dus een enorme vraag naar bestrijdingsmiddelen. Voor die muis bij ons thuis is het simpel: we dichten de spleten, bergen het voedsel goed op en desnoods zetten we een val. Probleem opgelost. Op een landbouwveld is dat net iets moeilijker. Knaagdieren veroorzaken problemen tijdens verschillende fases in de teeltgroei. Zo tasten ze kiemende planten aan, waardoor de plant niet meer kan groeien. Maar ook eten ze de gewassen op zowel voordat ze geoogst zijn als erna, wanneer ze opgeslagen zijn. Een mogelijke oplossing is het gebruik van rattenvergif. Dat is heel goedkoop en het effect is direct zichtbaar: er ligt een dode rat naast. Maar het moet op de juiste manier aangebracht worden. Bij een inname van een lage dosis vergif zal het dier enkel tijdelijk ziek worden, maar niet sterven. Later zal het zelfs het vergif links laten liggen omdat het niet meer ziek wilt worden. Om dit te vermijden wordt er veelvuldig gebruik gemaakt van bloedverdunners. Die zijn niet direct dodelijk, waardoor er geen vermijdingsgedrag kan ontstaan tegen het innemen. Maar hier blijkt resistentie op te treden, waardoor steeds hogere concentraties nodig zijn. Daarnaast tast het vergif niet enkel knaagdieren aan, maar ook andere diersoorten die toevallig in contact komen met het vergif, door bvb. knaagdieren op te eten die juist vergif verorberd hebben.
Ook de timing is belangrijk. Als je vergif pas begint te gebruiken als je de muizen over het veld ziet lopen, ben je te laat. Dan zijn de dichtheden van de plaagsoort al te groot en is het onmogelijk om deze helemaal te reduceren. Het hele jaar lang vergif strooien is wel effectief om de dichtheden tot een minimum te reduceren, maar uit een kosten-baten analyse blijkt dat de winst, door de hogere oogst, verloren is gegaan aan de aankoop van al het vergif. De middenweg moet dus gevonden worden. Maar wanneer en hoeveel is dat dan? Dat hangt af van de biologie van de plaagsoort zelf.
Aan de Universiteit Antwerpen doen we onderzoek naar de Veeltepelmuis. Deze soort komt voor in heel Sub-Sahara Afrika en is de grootste plaagsoort in Oost-Afrika. Heel typisch aan deze soort zijn hun fluctuaties in populatiegrootte doorheen het jaar. Zo kunnen de aantallen veranderen van maar 20 muizen per hectare tot meer dan 500, of zelfs 1000 op enkele maanden tijd. Dit hebben ze te danken aan hun enorm groot reproductief potentieel, wat hun naam al verklapt. Want inderdaad, de veeltepelmuis beschikt over… tja, veel tepels. 12 paar in totaal, wat meer dan het dubbel is van het gemiddelde bij zoogdieren. Aangezien het aantal nakomelingen grosso-modo overeenkomt met het tepelaantal is het duidelijk waarom de aantallen zo snel kunnen toenemen.


Die fluctuaties in densiteit komen jaarlijks terug en zijn redelijk goed te voorspellen. Dit komt omdat hun reproductie sterk gecorreleerd is met de regenval, wat niet toevallig is. De meeste dieren starten hun voorplantingsseizoen aan het begin van een periode waarin er genoeg voedsel beschikbaar is voor zowel de ouders zelf als voor hun nakomelingen. Hierdoor kunnen de nakomelingen beter groeien en hebben ze een hogere overlevingskans. Als je een veeltepelmuis bent, is het timen van je reproductie op basis van optimale condities cruciaal. Dieren in het noordelijke halfrond gebruiken de hoeveelheid zonlicht… Maar op de evenaar is daglengte geen nuttige timer, aangezien de dagen het hele jaar door even lang zijn. In deze gebieden worden de seizoenen eerder bepaald door regenval. Aangezien graszaden optimaal ontkiemen bij stevige regenval, is dit dus een goede manier om reproductie te timen. Maar het is niet de regen zelf die de trigger geeft. Het is een speciale molecule (6-MBOA) die voorkomt in het juist ontsproten gras. 6-MBOA is voor de veeltepelmuis hét startsignaal geeft om eraan te beginnen.
En dat is best interessant informatie voor onze optimale bestrijding. Uit onderzoek blijkt dat een boer een maximale opbrengst kan verkrijgen door het vergif enkel te gebruiken voor de regenval, waardoor de muizenpopulaties geen kans krijgen om te ontploffen. Deze manier van knaagdierencontrole, waarin er rekening wordt gehouden met de biologie van de plaagsoort zelf noemt men “ecologically-based rodent control”: ze kent veel succes in Afrika en Azië.
Om deze modellen nog beter te maken, is er ook steeds gedetailleerder onderzoek nodig naar de ecologie van de plaagsoorten zelf. Een grote literatuurstudie enkele jaren geleden toonde aan dat het onderzoek naar de ecologie van de veeltepelmuis de laatste jaren enorm is toegenomen, wat op zich goed nieuws is. Alleen komen de meeste studies uit één bepaald gebied in Tanzania, Morogoro. Dit is dus uitstekend voor de boeren aldaar, maar spijtig genoeg niet echt representatief voor het hele Afrikaanse continent. Er is dus nog steeds werk aan de winkel, en meer studies naar de ecologie van deze muissoort is nodig in andere gebieden waar de omgevingscondities anders zijn.
Maar hoe onderzoek je dit? Dit lijkt contraproductief, maar je kan de ecologie van de veeltepelmuis pas echt goed bestuderen door ze eerst te vangen, ze een unieke code te geven en ze daarna terug los te laten. Dit laat toe om de muizen hun hele levensloop op te volgen. Je wilt ze dus vooral niet doden, want dan heb je geen informatie meer. En dit onderzoekt levert ook heel wat nieuwe inzichten. Zo blijkt dat niet enkel regenval belangrijk is, maar bijvoorbeeld ook de grondsoort. Uit een recente studie, weliswaar in Tanzania maar in een droger gebied ten oosten van Morogoro, is inderdaad gebleken dat de muizen beter overleven op zanderige bodems dan op klei, vooral tijdens het nat seizoen. Dit komt waarschijnlijk omdat water sneller in zandbodems kan trekken en muizen (in tegenstellig tot de grassen en gewassen die ze liefst verorberen) zelf niet goed tegen nattigheid kunnen. Uit deze en enkele andere studies blijkt dus dat de ook lokale omgevingscondities een belangrijke rol spelen en dat hier rekening mee gehouden moet worden in de modellen voor bestrijding en beheersing.

Het beheersen en reduceren van deze muissoort is niet enkel belangrijk voor de landbouw, maar ook voor de gezondheid. Dit komt omdat de veeltepelmuis, naast een notoire pestsoort, ook een gastheer is voor een enorme diversiteit aan ziektes zoals cutane leishmaniasis, builenpest, verschillende parasitaire wormen en meerdere arenavirussen. Deze virussen komen voornamelijk voor op het Afrikaans en Amerikaanse continent. In West-Afrika is er bijvoorbeeld het Lassa-virus dat naar de mens kan overspringen, en lassa-koorts veroorzaakt. Jaarlijks geraken tussen 100.000 en 500.000 mensen besmet, waarvan 20% ernstige symptomen krijgt. Voor 5000 mensen per jaar is deze infectie zelfs fataal. Deze ziekte kan niet voorkomen worden door vaccinaties, aangezien die nog niet bestaan. Een andere preventieve mogelijkheid is de muizenpopulaties reduceren, waardoor het virus zich niet meer kan verspreiden tussen de muizen en uiteindelijk zal uitsterven. Al is dit in de realiteit niet gemakkelijk. Zo simuleerden enkele wetenschappers aan de Universiteit van Antwerpen dat zelfs bij een constante reductie van 50% van de muizenpopulaties, het nog steeds ongeveer 4 jaar zou duren voordat het virus effectief verdwenen zou zijn.
Als dit allemaal klinkt als een ver-van-mijn-bed show, dan moet ik je toch nog even wakker schudden. Ook in Europa zorgen knaagdieren voor enorme schade aan landbouwgewassen en zijn ze een gastheer voor verschillende ziektes die overgedragen kunnen worden naar landbouwdieren, zowel bacterieel (e.g., leptospirose, salmonella) als viraal (e.g., influenza, paramyxovirus). Eens zo’n ziekte binnenin een boerderij geraakt kan dit voor groot dierenleed zorgen, maar ook voor financiële verliezen voor de landbouwer. Geïnfecteerde dieren moeten worden behandeld, of in het ergste geval afgemaakt. Daarnaast is het ook mogelijk dat, ondanks grote desinfectie-inspanningen, de infectieziekte op de boerderij zal blijven, aangezien ze circuleert in de knaagdierpopulaties op en rond de boerderij. Om deze risico’s te verminderen moeten ook bij ons de knaagdierpopulaties onder controle gehouden worden. Ook in Europa worden voornamelijk bloedverdunners gebruikt, met alle risico’s vandien. Die milieurisico’s zijn voor sommige autoriteiten zo hoog dat ze vaker en vaker verboden worden. In de staat California bijvoorbeeld is het gebruik van bloedverdunners al verboden en ook China overweegt een verbod. Ook in Europa gaan steeds meer stemmen op in die richting. Uit deze problematiek is “RodentGate” ontstaan, een groot Europees onderzoeksproject dat dit jaar van start zal gaan en waar de Universiteit van Antwerpen aan deelneemt. In dit project onderzoeken we hoe “ecologically-based rodent control” de knaagdierpopulaties en de bijhorende infectieziektes onder controle kan houden zonder, of met een gelimiteerde hoeveelheid rattenvergif. Dit wordt direct gekoppeld aan onderzoek naar het gedrag van de knaagdieren: we kunnen immers nog efficiënter worden, als we de ratten precies bestrijden, waar contactkans tussen vee en rat het grootst is.