In het vak klimaatverandering gaf Prof. Wouter Vandenhole (Law and Development Research Group, Faculteit Rechten, Universiteit Antwerpen) een les over klimaatrechtvaardigheid.
In de debatten over klimaatverandering klinkt de roep om klimaatrechtvaardigheid (climate justice) steeds luider. Klimaatverandering is niet alleen een probleem van drastische veranderingen in het fysische milieu. Ze roept ook fundamentele vragen op over lusten en lasten. Wie heeft vooral baat (gehad) bij het economische model dat aan de oorsprong ligt van de klimaatverandering? Hoe moeten we de lasten van de klimaatverandering en van klimaatmaatregelen eerlijk verdelen? Dat is een politieke en ethische vraag, waar het internationaal milieurecht en het recht van de mensenrechten (human rights law) mee een antwoord op zoeken.
Ongelijke lusten en lasten
Hoe ongelijk de lusten en lasten van klimaatverandering verdeeld zijn wordt heel zichtbaar als je even de CO2-kaart (Carbon Map) erbij neemt. De lusten van de fenomenen die de klimaatverandering veroorzaken – een hoge welvaart, grote consumptie – komen in belangrijke mate toe aan de landen in het Noorden. De klimaatverandering wordt onder meer veroorzaakt door zowel huidige als historische uitstoot gerelateerd aan ontginning, reserves en consumptiepatronen. Anderzijds is de kwetsbaarheid voor klimaatverandering in overgrote mate te situeren in het Zuiden, onder meer doordat grote gebieden niet ver boven de zeespiegel liggen, en door armoede.
Maar het verhaal is er niet louter één van Noord en Zuid. Ook binnen landen spelen lusten en lasten tussen rijk en arm heel verschillend. Armoedeorganisaties en –bewegingen wijzen daar terecht met veel nadruk op. Voor Nederland is becijferd hoe de kosten van klimaatmaatregelen over verschillende inkomensgroepen verdeeld (zullen) worden. Daaruit blijkt dat de lasten voor lageinkomensgroepen fors zullen stijgen, en harder dan voor hogeinkomensgroepen (CE Delft, Rechtvaardigheid en inkomenseffecten van het klimaatbeleid. De impact van het klimaatbeleid op de inkomensongelijkheid, maart 2017).
Naast ongelijkheden tussen en binnen landen, zijn er nog andere relevante ‘klassieke’ assen van ongelijkheid, zoals gender en ras. En ten slotte is er ook een voor klimaatverandering heel specifieke as van ongelijkheid, die het meest radicaal de vraag naar de ongelijke verdeling van lusten en lasten thematiseert: die tussen mens en natuur.
Een analysekader voor ongelijkheid
Klimaatrechtvaardigheid is een heel open begrip. Wat allerlei definities gemeenschappelijk hebben is dat ze het debat over klimaatverandering verruimen tot meer dan een debat over veranderingen in het fysische milieu. Klimaatrechtvaardigheid brengt sociale en politieke dimensies binnen. Zo hebben sommigen onder de noemer van klimaatrechtvaardigheid vooral gewezen op het waarborgen van mensenrechten in het algemeen, anderen op gelijkheid in het bijzonder, en nog anderen op het lokale perspectief.
Hoe kunnen we de vraag naar klimaatrechtvaardigheid op elk van bovenstaande assen van ongelijkheid – tussen landen, binnen landen, volgens lijnen van gender en ras, tussen mens en natuur – concretiseren? Een goed vertrekpunt is te vinden in de vier dimensies van ongelijkheid die Edenhofer en anderen hebben geïdentificeerd:
- de asymmetrie in bijdrage tot klimaatverandering (verleden en heden)
- de kwetsbaarheid voor impact van klimaatverandering
- de mogelijkheid om het probleem te verzachten (mitigation)
- de macht om over oplossingen te beslissen
Die dimensies laten ons toe over de verdeling van de lasten van klimaatverandering na te denken in termen van causaliteit en kwetsbaarheid, maar ook van mogelijkheden en macht. Een land als België heeft bijvoorbeeld een belangrijke verantwoordelijkheid door uitstoot en consumptie, maar is kwetsbaar door de lage ligging van een deel van het grondgebied ten opzichte van de zeespiegel. Door de hoge welvaart beschikt het anderzijds over veel middelen en mogelijkheden om de gevolgen van de klimaatverandering af te zwakken. En het heeft behoorlijk wat politieke macht, ondanks de beperkte oppervlakte en bevolking.
Juridische kaders voor het delen van de lasten van klimaatverandering
Het internationaal milieurecht heeft vooral gepoogd om de lastenverdeling tussen Noord en Zuid vorm te geven, met het beginsel van gedeelde maar onderscheiden verantwoordelijkheid (Common but Differentiated Responsibility). Het VN-Kaderverdrag inzake klimaatverandering (1992) deelt landen op in ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden, en legt statisch verplichtingen vast voor de zogenaamde ontwikkelde landen. Het Akkoord van Parijs (2015) houdt vast aan het beginsel van gedeelde maar onderscheiden verantwoordelijkheid, maar laat meer ruimte voor dynamische differentiatie.
Het internationaal recht van de mensenrechten kan mee richting helpen geven aan de lastenverdeling tussen individuen en mogelijk groepen binnen een staat. Het bestaande recht van de mensenrechten heeft voornamelijk aandacht voor statusongelijkheid –denk bijvoorbeeld aan de ongelijke behandeling op grond van gender en ras. De sociaaleconomische ongelijkheid (tussen arm en rijk) ligt wat moeilijker. Daartoe moet het recht van de mensenrechten zichzelf ten dele heruitvinden.
Op het eerste zicht kunnen sociaaleconomische mensenrechten zoals het recht op werk, op sociale zekerheid of op een behoorlijke levensstandaard, sociaaleconomische ongelijkheid aanpakken. De progressieve realisatie van die sociaaleconomische mensenrechten is echter gebaseerd op economische groei. Economische groei creëert financiële ruimte om sociaaleconomische mensenrechten te realiseren. In het debat over klimaatverandering, en in het ruimere debat over planetaire grenzen (waarvan klimaatverandering er één is), staat de houdbaarheid van economische groei echter fundamenteel ter discussie. Ecologische economisten bepleiten minimaal een groeiagnosticisme. Om te vermijden dat groeiagnosticisme of het gebrek aan groei resulteert in een sociaal bloedbad, stellen ze een paradigmaverandering naar herverdeling voor. We moeten af van onze groeiverslaving en ons groeifetisjisme, en radicaal kiezen voor herverdeling als grondslag voor sociale vooruitgang. Econome Kate Raworth schreef hierover het boek ‘Donuteconomie’, waarin ze het idee uitwerkt van een economie die tegelijk binnen de plantaire grenzen blijft en sociale rechtvaardigheid nastreeft.
Sociaaleconomische herverdeling kan door het recht van de mensenrechten mee aangestuurd worden als het meer oog krijgt voor verticale ongelijkheid, en in staat is om niet enkel ondergrenzen te bepalen (minimale bescherming) maar ook een plafond op extreme ongelijkheid mee vorm te geven. Extreme ongelijkheid wordt zelfs in de mainstream economische literatuur om economische redenen als problematisch gezien. De uitdaging is dus niet ideologisch, maar eerder conceptueel: kan het gelijkheidsbeginsel zo herijkt worden dat een plafond biedt op extreme ongelijkheid? Ook in het aanpakken van de ongelijkheid tussen landen kan het recht van de mensenrechten een rol spelen: een begrip als globale verplichtingen en de uitbreiding van mensenrechtenverplichtingen tot andere plichtendragers dan de staat (zoals bedrijven) helpen om de verantwoordelijkheid voor mensenrechten meer te leggen bij wie reële macht en impact heeft.
Wouter Vandenhole, Ann Crabbé en Sara Vicca