De schaduw onthuld: het concept ‘dark diversity’

Wanneer het gaat over biodiversiteit, bestaat er een verborgen facet dat maar al te vaak aan de aandacht ontsnapt: de donkere diversiteit (cfr. ‘dark diversity’). Klinkt geheimzinnig, niet?

Terwijl biodiversiteitsanalyse doorgaans de schijnwerpers richt op waargenomen soorten, werpt donkere diversiteit net een fascinerende blik op de soorten die afwezig zijn, maar die potentieel wel aanwezig kúnnen zijn. Het zijn de verborgen, de verloren soorten. Voor één keertje zetten we ze toch in de schijnwerpers.

De definitie

Donkere diversiteit verwijst dus naar soorten die (nog) niet worden of werden waargenomen in een gebied, maar die mogelijk aanwezig zouden kunnen zijn, op basis van de lokale milieuomstandigheden. Omdat dit nogal cryptisch klinkt, zullen we dit aan de hand van een voorbeeld uitleggen.

In een bepaalde regio kunnen heel wat soorten voorkomen: samen vormen deze soorten de regionale ‘soortenpoel’. Op een bepaalde locatie binnen deze regio zullen de lokale omstandigheden (‘de omgevingsfilter’) ervoor zorgen dat een bepaald deel van die soortenpoel kan voorkomen (Figuur hieronder). In de voorbeeldfiguur kunnen zo acht soorten waargenomen worden. In realiteit worden er echter maar zes soorten geobserveerd. De twee overige soorten vormen hier de ‘donkere diversiteit’.

Schematische weergave van het ‘dark diversity’ concept.

De term werd voor het eerst geïntroduceerd in 2011 in de publicatie van Pärtel et al. Hoewel het concept van donkere diversiteit nog steeds in zijn kinderschoenen staat, blijkt het wel essentieel om de ‘compleetheid’ van gemeenschappen te begrijpen. Zo vormt donkere diversiteit bijvoorbeeld een essentieel element voor natuurbehoud. Donkere diversiteit is immers een belangrijke sleutel om behoud en herstel van gebieden gericht te plannen. Waarom zijn bepaalde soorten afwezig, hoewel we inschatten dat ze wel aanwezig kunnen zijn? Het is een basisvraag bij grote ecologische herstelprojecten. Een analyse van de donkere diversiteit laat toe om een veel gerichter conservatieplan op te stellen.

Ook een omgekeerd verhaal is mogelijk. Niet alle soorten moeten immers noodzakelijkerwijs deel uitmaken van een gemeenschap: misschien zijn sommige soorten zelfs niet gewenst. Uitheemse soorten, die op basis van milieuomstandigheden worden opgenomen in de lokale soortenpoel, moeten idealiter onderdeel van de donkere diversiteit zijn en blijven.

Zo draagt donkere diversiteit dus niet alleen bij aan het identificeren van gewenste afwezige soorten, maar ook aan het opsporen van ongewenste uitheemse soorten die potentieel geïntroduceerd kunnen worden uit naburige gebieden.

Onmeetbaar

Een fascinerend en uitdagend aspect voor onderzoekers die zich bezighouden met donkere diversiteit, is het feit dat ze per definitie onmeetbaar is. Je kan ze immers niet waarnemen, en dus ook niet meten. We moeten dus gebruik maken van goed onderbouwde schattingen, en dat kan op meerdere manieren.

Een belangrijke moeilijkheid ligt in het bepalen van de lokale soortenpoel. Twee methoden kunnen worden toegepast. Een eerste is gebaseerd op de abiotische niche van de soort (berekend met behulp van ecologische indicatorwaarden of soortenverspreidingsmodellen). Een tweede methode is gericht op het samen voorkomen van soorten (‘co-occurrence’). Welke van de twee methodes het beste is weten we nog niet echt. Toch is dit bijzonder belangrijk voor beter onderbouwd natuurbeleid. De resultaten van beide methodes worden nu zelfs door elkaar gebruikt, hoewel helemaal niet getest is of dit eigenlijk wel kan.

Daarom hebben we in een studie in Scandinavië een vergelijkende analyse uitgevoerd (Foto studiegebied hieronder). We gingen aan de slag met vier verschillende methoden die gebruikt worden om donkere diversiteit te onderzoeken. Twee hiervan werden gebaseerd op de abiotische niche van de soorten en de twee andere op het samen voorkomen van soorten. Spijtig genoeg tonen de resultaten dat er weinig consistentie te vinden is. We moeten dus bijzonder voorzichtig zijn bij het interpreteren van statistische bevindingen over schattingen en oorzaken van donkere diversiteit, zeker als verschillende methodes zijn toegepast. Het is niet meteen duidelijk of er een bepaalde methode te prefereren valt.

Welke soorten ontbreken hier en waarom? Hangt de uitkomst af van de methode?  Volgens onderzoekers van de UAntwerpen is het antwoord volmondig ja!

Toch blijkt donkere diversiteit een heel aantrekkelijk concept met enorm veel potentieel voor conservatie. Maar om het principe echt ten volle toe te kunnen passen, moeten we gericht vergelijkend onderzoek doen in verschillende omgevingen: alleen zo zullen we op termijn naar een robuuste methode om de donkere diversiteit in te schatten kunnen toegroeien.

LORE HOSTENS en JONAS LEMBRECHTS

Bewerkt door ERIC STRUYF

Plaats een reactie